dinsdag 28 oktober 2008

6. Zomaar een zonnige zomerse winterdag


De geur van zilte zeelucht mengt zich af en toe met de onmiskenbare petroleumlucht, waar de boten mee gevoerd worden. Subtiel zweeft daar een vleugje rijpe papaya doorheen en als je je best doet ruik je wat de vrouwtjes op dit moment beneden in de keuken aan het ‘tissen’ zijn: cheese-chickensandwich.
De zachte smaak van versgekapte, jonge kokosnoot streelt mijn smaakpapillen. Genietend van deze tropische levensschenker, zou je er zomaar kunnen vergeten dat deze noot zoveel doden op z’n geweten heeft. Maar ik herinner me maar al te goed de waarschuwing die ik jaren geleden kreeg.
“Als ie uit de boom op je hoofd valt, splijt niet de noot, maar je schedel open”, wekte een positief ingestelde strand-adonis mij destijds uit mijn middagslaapje in één van de vele hangmatten die het strand rijk is, terwijl hij waarschuwend naar boven wees. “En das jammer, want van jou is er maar één”, vervolgde hij met een veelbelovende lach, waarna hij weer uit mijn leven wandelde.
Ik slurpslibber het natte, zachtgladde vruchtvlees naar binnen, dat koel en nat aanvoelt op m’n tong, terwijl ik mijmer over de jaren dat ik hier al kom en de bijzondere ontmoetingen die hier hebben plaatsgevonden; de wijze lessen die ik heb geleerd van toevallige voorbijgangers en de levensveranderende inzichten die ik hier heb opgedaan. Met een rietje slupper ik het laatste, verse kokoswater van de bodem. De noot ligt behoorlijk zwaar op de hand, maar is uiterst licht verteerbaar. Tenminste, het vruchtsap. Het vlees van één noot, schenkt mij nog urenlang een zacht verzadigd gevoel.
De oceaan deint als een zachtzilveren deken van vloeibaar glas, met af en toe een brutale witte schuimkop. Een tapijt van glamourachtige glinstersterren wordt gevormd door het spel dat de wind speelt met het water, onder leiding van de zon die zijn net wakkere stralen zo prachtig weerkaatst ziet. Het strand is nog leeg op een enkele, vroege wandelaar na, die een grillig spoor van voetafdrukken achter zich laat, half weggewappert door een veelkleurige sarong en af en toe een voorzichtige lik van een jonge golf.
Dit is het moment van de dag om van de stilte te genieten. De laatste klanken van de plaatselijke disco, die de hele nacht, gedragen door het maanglinsterende water, ons liefdesnest indreven, zijn uitgestorven. De eerste boottochten nog niet op gang; ook de bootsmannen slapen hun roes uit.
Alleen het ruisen en bruisen van de zee, die af en toe met kracht een hogere golf tegen ’n rotsblok verplettert. Het suisende sissen, als ie zich weer terugtrekt, hebberig de schelpen en kiezels weer met zich meesleurend, die hij zojuist genereus aan het strand geschonken had.
Een blaffende hond.
Geluidsgolven die de eerste relaxte radioklanken met zich meedragen.
De horizon schommelt mee op het ritme van mijn hangmat.
Fascinerend om gewaar te worden dat een horizon elke dag anders gekleed gaat. Soms in felle strepen, meestal in hemelsblauw. Soms mistigwit gesluierd, soms dreigendzwart, als in de rouw.
De kruinen van de palmen lijken erg zwanger met hun grote trossen groene buikjes.
De zon is nog zacht in z’n aanraking en kust behoedzaam mijn blote ochtendhuid. Ik word gedragen en gewiegd en de wind streelt mij verkoeling toe. Ik voel me loom, verzadigd en gezegend en toch wil de mij zo bekende ondertoon van onrust en haast nog steeds niet wijken.
Na jaren van iets ontvluchten en ergens proberen te komen, kan ik me nu eindelijk ontspannen.
Maar hoe moet dat ook alweer? Zomaar ongecompliceert van de luxe en de zon genieten, is nog niet zo gemakkelijk met een topzwaar hoofd boordevol muizenissen. Er moet een knopje om, maar waar zit dat? Ik voel me soms als een rijdende trein die door het gewicht van zichzelf, maar moeilijk tot stilstand komt. Langzaam maar zeker dringt het toch tot me door:
Datgene waar ik jaren geleden voor wakker ben gemaakt en al die tijd naartoe heb geleefd, ben ik nu aan het leven. Ik hoef eindelijk nergens meer naartoe. Ik ben er al. Ik heb m’n ultieme doel bereikt.
“Ontspan!”, zeg ik tegen mezelf. Uit alle macht probeer ik te genieten van de schoonheid en de stilte om me heen. Dit is de plek, waar jaren geleden allemaal begon. De plek die ik overal in mijn hart meedraag, waarheen ik ook ga. De plek waar ik wakker ben gemaakt voor het leven dat voor mij bedoeld is, door een meisje dat ik nooit heb gekend.

Aurora heette ze.
Ze had de naam en het lichaam van een zeemeermin en het fijngesneden gezicht van een engel, om wolkt door een lawine van blond. Zeven jaar na dato staat ze me nog even helder voor de geest, zoals ze daar kruisbeens, met kaarsrechte rug, een fluoriserende zonnester schilderde op de houten deur van haar vervallen hut. Ze leek zo ver van mijn wereld verwijdert, dat ik het bijna genant vond om haar aan te spreken. Zoals ik ook niet het woord zou nemen, als ik aan de voeten zou zitten van een sprookjesprinses. Bewonderend keek ik niet alleen letterlijk tegen haar op: een bloedmooie blonde godin op een troon, zoals ze daar zat op dat krakkemikkige verandaatje, met een uitstraling van statigheid die grensde aan koninklijk.
Voor mij was zij toen de verpersoonlijking van alles wat ik in mijn leven miste: zelfvertrouwen en -respect, schoonheid en levenslust vergezeld van vrolijke creativiteit, eigenwaarde die zich uitte in naastenliefde, trots zonder zelfingenomenheid, waardigheid geboren uit een diep gevoel van eigenliefde. Zij vertegenwoordigde voor mij toen alles wat ik niet was en op dat moment werd ik me ervan bewust: dit is waarnaar ik verlang. Als ik ooit in de buurt kon komen van dat ideaalbeeld, zou ik heel dicht bij ‘gelukkig’ zijn, wist ik toen ineens heel zeker. En vanaf dat moment werd zij het beeld, dat ik al die jaren met me meedroeg; ik had nu een voorbeeld van hoe ik zou kunnen zijn. Hoe ik zou willen zijn..
Met een: “Hello, my love. Are you new here?” wekte ze me uit mijn sprakeloos starende bewondering, terwijl ze me aankeek met ogen die een innerlijke rust uitstraalden die je bij een hoogstens 21-jarige niet snel zou verwachten. Ademloos knik ik van ja. “Always feel welcome to join me here”, straalt ze me met haar zachtheldere ogen en stem tegemoet, waarna ze zich weer omdraait om haar volle aandacht te geven aan haar creatie. Ik weet niet eens meer of we verder nog iets hebben uitgewisseld, maar deze woorden zijn in mijn leven een toverspreuk gebleken. Aurora heb ik nooit mee gezien – de volgende dag bleek ze met de noorderzon vertrokken, alsof ze nooit had bestaan - maar ‘here’ werd voor mij de wereld van vrije expressie, jezelf kunnen zijn en daar steeds op een authentieke wijze uitdrukking aan geven, zonder gêne, angst voor kritiek of andermans mening. Datgene waar zij daar enkel met haar uitstraling gestalte aan gaf: de pure uitdrukking van het authentieke zelf.
En wie mijn ‘zelf’ was, moest ik dan nu maar eens uit gaan zoeken, vond ik. Ik was mezelf al lang genoeg kwijt. Ergens opgebrand tussen zelfkritiek en proberen te voldoen. Het was alsof haar uitnodiging mij toestemming gaf, om me welkom te voelen in een wereld waarvan ik toen nog niet eens wist dat ik ernaar verlangde, maar ik wist wel: ik heb nog een lange weg te gaan.
Sinds deze ‘close encounter’ met dit bovenwereldse wezen, is ‘haar’ wereld aan me blijven trekken, alsof ik vanaf die dag een zaad bij me droeg, dat binnen in mij groeide, terwijl ik me eenmaal thuis weer druk begon te maken over andere dingen. Een zaad dat al wist wat het wilde worden, lang voordat het vorm zou krijgen. ’n Zaad van hoop dat op dat moment werd geplant in m’n hart.
Sinds die tijd, ben ik hier ook terug blijven komen, terug naar dit strand, alsof ik ergens wist, dat deze plek mij de juiste voeding zou bieden om volledig tot bloei te kunnen komen.
Al deze jaren later, is het onderhuids uitgegroeid tot een flinke bol boordevol potentie en staat ie nu op het punt z’n eerste sprieten dapper boven de grond van mijn bewustzijn uit te steken. Inmiddels ben ik ook tot het besef gekomen, dat Aurora met haar vriendelijkheid dat zaad niet heeft geplant, maar eerder tot leven heeft gewekt. Dat ik het toendertijd voor het eerst heb gevoeld; heb herkend. Gevoeld heb dat het in me leefde. En ik besef ook, dat het niets nieuws was, maar datgene wat ik in wezen ben en ik kan inmiddels niet anders meer, dan daar volledig de ruimte aan geven. Dat is ook wat ik nu hier kom doen. En om te voorkomen dat ik al teveel in het verleden, mezelf en spiritueel gezwijmel wegzink, kegel ik mijn uitgelepelde kokosnoot over het balkon terug de jungle in, zwiep m’n benen rechtstreeks uit de hangmat in m’n teenslippers, gris ik m’n kleurigste sarong van de wasdraad en stuif ik , mezelf de ruimte gevend, over de gammele brug naar beneden, rechtstreeks de zee in. Al dat gefilosofeer is heel mooi op z’n tijd, maar er gaat toch niets boven hier, nu en ervaren.

Geen opmerkingen: